Gurre-Lieder is een cantate uit 1911 van Arnold Schönberg voor 5 vocale solisten, spreker, groot koor en groot symfonieorkest. Het werk is een groots opgezette cantate voor 5 vocale solisten, een spreker, een groot koor en een groot symfonieorkest. Het is gecomponeerd door Arnold Schönberg die de tekst baseerde op gedichten van de Deense schrijver Jens Peter Jacobsen. De Deense tekst is door Robert Franz Arnold in het Duits vertaald. De titel betekent ‘Liederen van Gurre’, verwijzend naar kasteel Gurre in Denemarken (heden een ruïne) en het toneel van een middeleeuwse – qua bron niet geheel betrouwbare – liefdestragedie tussen koning Valdemar Atterdag (Valdemar IV, 1320-1375), zijn maîtresse Tove en de moord door Valdemar’s jaloerse koningin Helvig op Tove.
Arnold Schönberg
Arnold (Franz Walter) Schönberg (Wenen, 13 september 1874 – Los Angeles, 13 juli 1951) was een Oostenrijks-Hongaars-Amerikaans componist, muziekleraar en -theoreticus en schilder. Hij wordt als grondlegger van de twaalftoonsmuziek tot de invloedrijkste componisten van de twintigste eeuw gerekend. In 1941 verwierf Schönberg de Amerikaanse nationaliteit; vanaf die tijd wordt zijn naam als Schoenberg gespeld.
Compositie (1900-1911)
In 1900 startte Schönberg de compositie van een zangcyclus voor sopraan, tenor en piano voor een competitie van de Wiener Tonkünstler-Verein (Weense Toonkunstenaarsvereniging.). Dit werk was geschreven in een broeierig, laatromantisch idioom en zwaar door de stijl van Richard Wagner beïnvloed. Volgens Schönberg was het werk echter een halve week te laat af en kon niet meer aan de competitie deelnemen. Later in dat jaar breidde hij het oorspronkelijk werk sterk uit met een passage tussen de eerste negen liederen en de rest van het werk; hij voegde een tussenspel toe (het lied van de woudduif) en een tweede en een derde deel. Hij werkte aan deze versie – die voor orkest bewerkt zou worden – tot ongeveer 1903 en voltooide ruwweg de helft.
Daarna kwam de klad er in en richtte hij zich op andere projecten. Toen Schönberg rond 1910 het werk weer oppakte was zijn stijl radicaal in atonale richting veranderd. Werken zoals de Drie Stukken voor Piano op.11, de Vijf Stukken voor Orkest op.16 en Erwartung op.17 waren reeds in die stijl gecomponeerd. Ondertussen was Schönberg ook sterk beïnvloed geraakt door Gustav Mahler en zijn orkestratie van het derde deel van de Gurre-Lieder wordt sterk door Mahler’s sfeer bepaald. Het eerste en tweede deel worden nog gekenmerkt door een Wagneriaanse stijl terwijl het derde deel de kamermuziekachtige confrontatie tussen orkestgroepen – ook te vinden in Mahler’s laatste symfonieën – kent. Het slotkoor is echter weer sterk Wagneriaans. In het onderdeel Des Sommerwindes wilde Jagd introduceert Schönberg spreekzang, een techniek die hij later in het werk Pierrot Lunaire (1912) ten volle uitwerkte. De orkestratie is uiteindelijk in november 1911 voltooid.
Structuur van het werk
Deel I
- Orchestervorspiel
- Nun dämpft die Dämm’rung
- O, wenn des mondes Strahlen
- Ross! Mein Ross!
- Sterne jubeln
- So tanzen die Engel vor Gottes Thron nicht
- Nun sag ich dir zum ersten Mal
- Es ist Mitternachtszeit
- Du sendest mir einen Liebesblick
- Du wunderliche Tove!
- Orchesterzwischenspiel
- Tauben von Gurre!
Deel II
- Herrgott, weisst du, was du tatest
Deel III
- Erwacht, König Waldemars Mannen wert!
- Deckel des Sarges klappert
- Gegrüsst, o König
- Mit Toves Stimme flüstert der Wald
- Ein seltsamer Vogel ist so’n Aal
- Du strenger Richter droben
- Der Hahn erhebt den Kopf zur Kraht
Des Sommerwindes wilde Jagd
- Prelude
- Herr Gänsefuss, Frau Gänsekraut
- Seht die Sonne!
Partituur
De partituur is groter dan die van de Achtste Symfonie van Gustav Mahler. Er zijn 48 notenbalken per bladzij nodig waardoor Schönberg zijn eigen muziekpapier moest laten drukken. De hoeveelheid deelnemende musici worden niet per se opgeroepen om zoveel als mogelijk lawaai te maken maar juist om het fijnzinnige stemmenweefsel van de afzonderlijke instrumenten en de manier waarop deze samenklinken en tegenover elkaar worden gezet, tot uiting te laten komen. Over een enscenering werd nogal eens nagedacht – reeds in 1927 wilde een Berlijnse intendant dit al oppakken – maar Schönberg zelf heeft zich er altijd tegen verzet. Schönberg dirigeerde in maart 1921 in het Concertgebouw de Nederlandse première. Zijn honorarium bestond uit 500 gulden en een nieuwe broek, geschonken door het Toonkunstkoor. De Nederlandse componist Willem Pijper recenseerde het werk in het Utrechts Dagblad als ‘vervelend, dik, ruw, zwaar, verontrustend, nutteloos en dat alles in het kwadraat’. Schönberg voorkwam dat de Nederlandse dirigent Willem Mengelberg op tournee door Nederland ging om de eerste helft van de Gurre Lieder uit te voeren. Helemaal of niet, was zijn credo.
Premiere (1913)
De Weense componist Franz Schreker dirigeerde de première van het werk in Wenen op 23 februari 1913. Er werkten 757 musici aan mee. Op dat moment nam Schönberg in het openbaar afstand van zijn tonale periode en reageerde negatief op de positieve reacties na de première. Hij stelde ‘ik was nogal ontgoocheld en onverschillig, zelfs een beetje kwaad. Ik vond dat dit succes geen invloed mocht hebben op het lot van mijn latere werken. Gedurende 13 jaar heeft mijn stijl zich dusdanig ontwikkeld dat de gewone concertganger geen verbinding tussen mijn vroegere en latere werken kan ontdekken. Ik moest voor ieder nieuw werk in gevecht. Ik ben op een verbijsterend brutale manier aangevallen door critici; ik ben vrienden kwijtgeraakt en heb elke waardering voor hun oordeel [over mijn muziek] verloren. Ik stond alleen tegenover al mijn vijanden.’ Tijdens de première heeft Schönberg bewust de aanwezige critici niet aangekeken maar bedankte het orkest, koor en de solisten uitvoerig. Hij bleef met zijn rug naar het publiek staan. De violist Francis Aranyi (van de Wiener Philharmoniker) noemde het ‘het vreemdste dat men tegenover zo’n hysterische, aanbiddende menigte kan doen’.
Historische opnamen (1932)
De dirigent Leopold Stokowski gaf op 8 april 1932 in Philadelphia, met het Philadelphia Orchestra de Amerikaanse première van het werk. Twee opeenvolgende uitvoeringen werden door het platenlabel RCA opgenomen en later op 27 78-toeren platen uitgebracht. Het bleef de enige opname ervan tot het LP-tijdperk.
Uitvoering 1913
Bij de wereldpremiere in 1913 deden er 757 musici mee. Door de omvang zou je het werk in een zaal moeten horen, en niet via opnames. Bij dirigenten is het geliefd omdat het een uitdaging is om zulke massieve groepsklank gedisciplineerd te houden, maar ook omdat er tegelijk ook zoveel details in zitten.
De compositie duurt ongeveer 110 minuten.
Uitvoering 2024 in Amsterdam
De eisen die ‘Gurre Lieder’ stelt, zijn in omvang ongeveer gelijk: een symfonie-orkest uitgerust met liefst tien hoorns, zes trompetten, twee bastrompetten, vijf klarinetten en twee basklarinetten ome en greep te doen uit de blazerssectie. Niet gering ook de afdeling slagwerk en aanverwante instrumenten, waarbij zes pauken, benevens klokken, kettingen (voor de grafscène in het derde deel), vier harpen en celesta. En vanzelfsprekend een fors strijkorkest. Het podium was dan ook meters uitgebouwd om de 120 musici te plaatsen.
Het enige instrument in de Concertgebouwzaal dat niet mee mocht doen, was het orgel; dat keek zwijgend neer over de massa. Ter linker en rechterzijde van de orgelkas grote hoeveelheden koorzingenden: een vrouwenkoor uit het Groot Omroepkoor en het Laurens Symfonisch Koor, en aan de aan de andere kant de mannen van het Groot Omroepkoor en van het koor van de Beierse Omroep. Op het voorste gedeelte van het podium nog net ruimte voor vijf solisten en de dirigent.
In totaal 317 musici; in 1921 moesten er liefst 750 personen voor worden ingezet, toen amateurkoren deelnamen. De professionaliteit van hedendaagse zang-ensembles vereist minder mannen en vrouwen, wat de deelnemende koren met even krachtige als stralende zang bewezen. ‘Gurre Lieder’ (net als Mahlers Achtste) spreekt tot de verbeelding juist vanwege het grote aantal uitvoerenden en de enorme decibellen die uit het orkest loskomen. Maar een blik op de partituur leert dat Schönberg ook heel veel passages voorzag van de aanwijzing pp en ppp, of ‘sehr weich’ en ‘ausdrucksvoll’. De lange orkestrale inleiding is er een toonbeeld van.
02-02-2024 Amsterdam (Amsterdam Royal Concertgebouw): Arnold Schönberg (1874-1951) – Gurre-Lieder. Amsterdam Royal Concertgebouw Orchestra (RCO), Riccardo Chailly (1953). Robert Holl (baritone), Camilla Nylund (soprano), Ekaterina Gubanova (mezzo-soprano), Andreas Schager (tenor), Norbert Ernst (tenor), Wolfgang Koch (bass), Groot Omroepkoor, Chor des Bayerischen Rundfunks and Laurens Symfonisch (three choirs).
Concertmeester: Guy Braunstein (1971).
Gezongen in de Duitse taal.