Barbara was de artiestennaam van Monique Andrée Serf, (Parijs, 9 juni 1930 – Neuilly-sur-Seine, 24 november 1997). Ze was een Franse zangeres, tekstschrijver en componist.
Bekende door haar uitgevoerde nummers zijn L’aigle noir, Nantes, La solitude en Dis, quand reviendras-tu?
Omdat ze van Joodse afkomst was, moest Barbara tijdens de bezetting van Frankrijk door de nazi’s in de Tweede Wereldoorlog met haar familie onderduiken. In het boek Il était un piano noir vertelt ze hierover. Na de oorlog hoorde een buurvrouw die muzieklerares was, haar zingen en zette zich in om er voor te zorgen dat zij haar zangtalent kon ontwikkelen.
Ze kreeg zang- en pianolessen en schreef zich in bij de École supérieure de musique. Verder zong ze bij La Fontaine des Quatre Saisons, een populair cabaret in Parijs. Door haar lengte, zwarte kleren, gitzwarte haren en bleek gezicht had ze een spookachtige verschijning die de melancholie van de teleurgestelde liefde weergaf.
Tussen 1950 en 1952 woonde ze in Brussel waar ze een actief lid werd van de kunstgemeenschap. Haar vrienden veranderden een oud ateliershuis in een concertzaal waar Barbara nummers van Édith Piaf, Juliette Gréco en Germaine Montéro speelde en zong. Haar carrière ontwikkelde zich echter langzaam en het was moeilijk om rond te komen. In oktober 1953 trouwde ze met Claude John Luc Sluys, een Belgische rechtenstudent van wie ze in 1956 scheidde. (In het lied ‘Mes hommes’ zingt Barbara niet over de minnaars die ze heeft gehad maar over haar musici.)
Toen ze in Parijs terug kwam, ontmoette ze Jacques Brel en raakte met hem bevriend. Ze vertolkte verschillende liedjes van hem. Later werd ze voorgesteld aan Georges Brassens. Ze gaf verschillende optredens in kleine zaaltjes en er ontwikkelde zich een trouw publiek, met name vanuit de studenten van het quartier Latin in Parijs.
In 1957 keerde ze terug naar Brussel om haar eerste plaat op te nemen, maar pas in 1961 werd ze beroemd door optredens in de muziektempel van Bobino bij Montparnasse in Parijs. Ze ging verder in kleine zaaltjes en twee jaar later in het Théâtre des Capucines. Ze wist de aandacht te trekken en vast te houden van het publiek met een nieuw repertoire. Vanaf dat moment was haar naam gevestigd en in 1964 tekende ze een contract met de platenmaatschappij Philips Records.
Tijdens het componeren werd ze geïnspireerd door componisten als Mireille en Charles Trenet, de twee grootste vedettes van haar tijd. Haar capaciteit haar eigen liedjes te schrijven versterkte haar imago. De lyrische poëtische teksten, haar dramatiek en diepgang van de emotie in haar stem verzekerden haar van een publiek dat haar dertig jaar volgde. De liedjes uit deze tijd zijn Ma plus belle histoire d’amour c’est vous, L’aigle noir, Nantes (in het Nederlands gezongen door ’t Crejateef Complot met als titel Brugge), La solitude en Une petite cantate.
In 1965 werd haar album Barbara chante Barbara een groot commercieel succes en ze won de Académie Charles Cros. Tijdens de uitreiking brak Barbara de trofee in stukjes en deelde die uit aan de technici om haar dankbaarheid te tonen. Ze begon geld weg te geven en haar beroemdheid te gebruiken om hulp te bieden aan arme kinderen.
In 1969 maakte ze bekend dat ze actrice werd. Haar eerste rol was in de musical Madame, van Albert Willemetz waarin ze een erg mooie travestiet speelde. In 1971 speelde ze samen met Jacques Brel in zijn film Franz waarvoor ze de muziek schreef. Twee jaar later verscheen L’Oiseau rare geregisseerd door Jean-Claude Brialy. Haar laatste rol was in 1977 in de film Je suis né à Venise, geregisseerd door de danser en choreograaf Maurice Béjart.
In deze jaren zeventig bleef ze ook muzikaal actief. Ze verscheen in een televisieoptreden met Johnny Hallyday en ging op tournee in Japan, Canada, België, Israël, Nederland en Zwitserland.
In de jaren tachtig verscheen haar album Seule dat een van de best verkochte platen in 1981 was. Het jaar daarop kreeg ze de Grand Prix du Disque voor haar bijdrage aan de Franse cultuur. Ze ontwikkelde een nauwe werkrelatie met rijzende filmster Gérard Depardieu en zijn vrouw Élisabeth. In 1982 ging ze naar New York om piano te spelen in de opéra métropolitain met Mikhail Baryshnikov in een lied en de presentatie van een balletdans.
In de jaren 80 schreef ze mee aan de muziek voor het stuk Lily Passion met Luc Plamondon. Ze verscheen zelf ook in het stuk samen met Gérard Depardieu. Dat leidde tevens de breuk in met haar vaste accordeonist, Roman Romanelli, met wie ze twintig jaar samenwerkte; hij zag niets in het project, waarop hij zonder omwegen aan de kant werd gezet.
Aan het einde van de jaren tachtig werd Barbara actief in de fondsenwerving voor de behandeling van aids. In 1988 werd zij benoemd in het Legioen van Eer, een hoge Franse onderscheiding.
In Parijs is in het park van de wijk Batignolles een laan naar Barbara genoemd.
Vanaf december 1996 besteedde ze haar tijd aan het schrijven van haar herinneringen die in 1998 verschenen. Hierin onthult ze onder meer dat ze seksueel misbruikt is door haar vader die vervolgens haar familie heeft verlaten.
Dis, quand reviendras-tu ?
Voilà combien de jours, voilà combien de nuits,
Voilà combien de temps que tu es reparti,
Tu m’as dit cette fois, c’est le dernier voyage,
Pour nos cœurs déchirés, c’est le dernier naufrage,
Au printemps, tu verras, je serai de retour,
Le printemps, c’est joli pour se parler d’amour,
Nous irons voir ensemble les jardins refleuris,
Et déambulerons dans les rues de Paris,
Dis, quand reviendras-tu,
Dis, au moins le sais-tu,
Que tout le temps qui passe,
Ne se rattrape guère,
Que tout le temps perdu,
Ne se rattrape plus,
Le printemps s’est enfui depuis longtemps déjà,
Craquent les feuilles mortes, brûlent les feux de bois,
A voir Paris si beau dans cette fin d’automne,
Soudain je m’alanguis, je rêve, je frissonne,
Je tangue, je chavire, et comme la rengaine,
Je vais, je viens, je vire, je me tourne, je me traîne,
Ton image me hante, je te parle tout bas,
Et j’ai le mal d’amour, et j’ai le mal de toi,
Dis, quand reviendras-tu,
Dis, au moins le sais-tu,
Que tout le temps qui passe,
Ne se rattrape guère,
Que tout le temps perdu,
Ne se rattrape plus,
J’ai beau t’aimer encore, j’ai beau t’aimer toujours,
J’ai beau n’aimer que toi, j’ai beau t’aimer d’amour,
Si tu ne comprends pas qu’il te faut revenir,
Je ferai de nous deux mes plus beaux souvenirs,
Je reprendrai la route, le monde m’émerveille,
J’irai me réchauffer à un autre soleil,
Je ne suis pas de celles qui meurent de chagrin,
Je n’ai pas la vertu des femmes de marins,
Dis, quand reviendras-tu,
Dis, au moins le sais-tu,
Que tout le temps qui passe,
Ne se rattrape guère,
Que tout le temps perdu,
Ne se rattrape plus…
Tekst en muziek: Barbara (1962)
Voetnoot
- Meer:
- Bronnen: funkystuff.org
- Uitgaand: Paradiso (Amsterdam), 013 (Tilburg)
- Zoekwoorden: